Het kaartspel patience kan je op je eentje spelen.
De computer legt de kaarten als volgt voor je klaar:
Het doel van het spel patience is om alle kaarten, op de azenstapels te krijgen. Er is een azenstapel voor de harten, de schoppen, de klaveren en de ruiten. De kaarten in deze azenstapels worden in oplopende volgorde naar daar verplaatst, de aas eerst, daar na de 2, de 3, ..., boer, vrouw en bovenaan de heer.
Van zodra je een aas ziet kan je die naar de azenstapel verplaatsen. Zie je een 2 en een reeds een aas van dezelfde kleur in de azenstapel, dan kan je die 2 ook naar de azenstapel verplaatsen, ...
Om bij de omgedraaide kaarten in de stapels te komen, moet je de bovenste kaart trachten te verplaatsen. Je mag een kaart naar een andere stapel verplaatsen naar een stapel met een kaart van de tegenovergestelde kleur die in waarde één meer heeft. Bijvoorbeeld: een zwarte 3 mag je op een rode 4 plaatsen, een rode boer mag je op een zwarte vrouw leggen.
De aas heeft in patience de waarde 1, en heeft dus niet de hoogste waarden.
Als je een kaart van een stapel verplaatst, en daardoor een omgedraaide kaart boven ligt mag je deze omkeren. Zo zie je steeds andere speelkaarten. Een aas verplaats je naar de azenstapel.
Als je een reeks opeenvolgende kaarten open hebt liggen (bijvoorbeeld rode vrouw, zwarte boer, rode 10 en een zwarte 9), dan kan je deze hele rij verplaatsen naar een zwarte heer.
We hebben nog een stapel 'draaikaarten' liggen. Deze worden de 'stock' genoemd. Als je kaarten uit de stapels meer kan verplaatsen, mag je, per drie tegelijk, kaarten uit de 'stock' omdraaien. De derde kaart mag je verplaatsen naar de stapels als dat mogelijk is. Als de stock helemaal omgedraaid is, mag je deze weer in de beginpositie leggen, en opnieuw per drie omdraaien.
Het spel is uitgespeeld als alle kaarten in de azenstapels liggen. Het spel stopt als je geen kaarten meer kan verplaatsen.